Leden en aspirant-leden van de VCAS en alle andere lezers!
Aan mij de eer om dit blog te openen met een tweetal vrij recente uitspraken van onze Hoge Raad. Het is de bedoeling dat in dit blog interessante uitspraken van ons hoogste rechtscollege op het gebied van het strafrecht worden gesignaleerd die een bijdrage leveren aan de rechtsontwikkeling of die gewoon weer eens de puntjes op de i zetten zodat wij als advocaten, en zo nodig ook andere lezers, scherp blijven.
Het blog staat onder redactie van een aantal leden en aspirant-leden van de VCAS, te weten, naast ondergetekende als eindredacteur, de advocaten Dian Brouwer, Gwen Jansen, Thom Dieben, Simon van der Woude en Sander van ’t Hullenaar.
Leden en aspirant-leden van de VCAS krijgen automatisch een melding als er een nieuw bericht op het blog wordt geplaatst. Mocht u dit niet willen, dan kunt u onder in de e-mail die u krijgt gebruikmaken van de mogelijkheid om u zich van deze berichtgeving te verschonen.
De uitspraken waarmee ik aftrap betreffen met nietigheid bedreigde vormen die in de strafprocedure in acht moeten worden genomen: andermaal bevestigt de Hoge Raad dat de niet inachtneming daarvan ook daadwerkelijk tot nietigheid leidt. Ruimte voor een ‘belangentoets’ zoals die via art. 80a RO kan plaatsvinden is er niet, de wetgever heeft immers het achterliggende rechtsbelang al zo gewichtig gevonden dat schending tot nietigheid moet leiden.
Zo blijkt in de zaak gepubliceerd onder http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2015:3078 uit het proces-verbaal van de zitting niet dat aan de verdachte het recht op het laatste woord is gegeven. De Hoge Raad oordeelt artikel 311 lid 4 Sv dan ook geschonden, vernietigt het arrest en wijst de zaak terug.
In de afgelopen elf jaar heeft de Hoge Raad, zo maak ik uit rechtspraak.nl op, tien keer gecasseerd omdat niet uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat aan de verdachte het recht op het laatste woord is gegeven. De helft daarvan vond plaats in 2014 (2) en 2015 (3). Wel iets dus om alert op te blijven.
Een andere blijk van handhaving van een in het Wetboek van Strafvordering op straffe van nietigheid na te leven vorm betreft artikel 360, eerste lid Sv: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:2637. Artikel 360, eerste lid Sv, ook van toepassing op de ontnemingsprocedure, luidt:
- van de getuige, bedoeld in artikel 216a, tweede lid, of
- van de bedreigde of afgeschermde getuige, of
- van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 190, derde lid, en 290, derde lid,
of van schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 344a, derde lid, geeft het vonnis in het bijzonder reden.
Het vierde lid van artikel 360 Sv bedreigd de niet-naleving van dit voorschrift met nietigheid.
In casu is het voorschrift niet nageleefd: de Hoge Raad oordeelt dat indien de rechter de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel mede ontleent aan een schriftelijk bescheid houdende een anonieme verklaring, hij overeenkomstig art. 360, eerste lid, Sv in zijn uitspraak ervan blijk dient te geven te hebben onderzocht of de anonieme verklaring betrouwbaar is, alsmede of aan de verdedigingsrechten van de betrokkene in voldoende mate is tegemoetgekomen (vgl. ECLI:NL:HR:2011:BQ6002). Van een dergelijk onderzoek niet blijkt, reden waarom de Hoge Raad het arrest vernietigd.
In de uitspraak wordt verwezen naar http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BQ6002 en wat opvalt, in het licht van de belangentoets, is dat de AG concludeerde met een blik achter de papieren muur:
- Genoemde anonieme melding is niet het enige bewijsmiddel waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel steunt. Voorts in aanmerking genomen dat de anonieme melding blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 oktober 2009 door de oudste raadsheer ter sprake is gebracht, en de veroordeelde door de rechter in de gelegenheid is gesteld met betrekking tot genoemde melding naar voren te brengen wat hij wenste, is aan de verdedigingsrechten van de veroordeelde in voldoende mate tegemoet gekomen, en stond het het Hof vrij het proces-verbaal met genoemde melding voor het bewijs te bezigen.
- Nu reeds uit de stukken van het geding kan worden opgemaakt dat aan de verdedigingsrechten van de veroordeelde in voldoende mate is tegemoet gekomen, behoefde het Hof dat niet nog eens met zoveel woorden in zijn uitspraak tot uitdrukking te brengen.’
De Hoge Raad doet daar niet aan mee en casseerde ook in die zaak.
Jacqueline Kuijper