Op dinsdag 27 november 2018 heeft het EHRM uitspraak gedaan in de zaak Soytemiz tegen Turkije: https://hudoc.echr.coe.int/eng#{“itemid”:[“001-187905”]}. Soytemiz werd in 2004 verhoord op verdenking van deelneming aan een verboden organisatie (in de vorm van medeplichtigheid). Tijdens het politieverhoor op 18 maart 2004 wordt op enig moment de raadsman van Soytemiz daaruit verwijderd waarna Soytemiz naar hij stelt in afwezigheid van zijn raadsman wordt gedwongen verklaringen te tekenen waarin hij zichzelf belast. Het EHRM overweegt in deze zaak onder meer als volgt:
“39. The general principles with regard to access to a lawyer, the right to remain silent, the privilege against self-incrimination, and the relationship of those rights to the overall fairness of the proceedings under the criminal limb of Article 6 of the Convention can be found in the recent judgment in the case of Ibrahim and Others v. the United Kingdom ([GC], nos. 50541/08 and 3 others, §§ 255-74, 13 September 2016).
(…)
44. Therefore, the right to be assisted by a lawyer requires not only that the lawyer is permitted to be present, but also that he is allowed to actively assist the suspectduring, inter alia, the questioning by the police and to intervene to ensure respect for the suspect’s rights (see Brusco v. France, no. 1466/07, § 54 in fine, 14 October 2010; Aras v. Turkey (no. 2), no. 15065/07, §§ 39-42, 18 November 2014; and A.T.v. Luxembourg, no 30460/13, § 87, 9 April 2015) as a person charged with a criminal offence should be able to obtain the whole range of services specifically associated with legal assistance, not only in the course of trial but also during the pre-trial stage given its particular importance for the preparation of the criminal proceedings (see Dvorski v. Croatia [GC], no. 25703/11, § 78, ECHR 2015).
(…)
45. Moreover, the right to be assisted by a lawyer applies throughout and until the end of the questioning by the police, including when the statements taken are read out and the suspect is asked to confirm and sign them, as assistance of a lawyer is equally important at this moment of the questioning. The lawyer’s presence and active assistance during questioning by police is an important procedural safeguard aimed at, among other things, preventing the collection of evidence through methods of coercion or oppression in defiance of the will of the suspect and protecting the freedom of a suspected person to choose whether to speak or to remain silent when questioned by the police.”
Kortom: het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op “access to lawyer” omvat en omvatte het recht op de aanwezigheid van een raadsman tijdens de gehele duur van de politieverhoren waarbij de raadsman zijn cliënt op een actieve wijze van hulp mag voorzien.
Net als in Beuze komt het EHRM aan de hand van het doorlopen van de Ibrahim-criteria vervolgens tot het oordeel dat art. 6 lid 1 en 3 (c) EVRM zijn geschonden (zie § 57).
Sander van ’t Hullenaar (wederom met dank aan Thom Dieben)